2. Taal
Een gemiddelde spreker kent misschien 50.000 woorden, maar hij of zij gebruikt die niet allemaal en niet in een willekeurige volgorde. Iedere taal heeft regels en deze regels bepalen hoe we van losse woorden zinnen maken, en van zinnen een verhaal. De ervaren liplezer maakt bij het liplezen gebruik van zijn of haar ‘voorkennis’ van de taalregels. Spreekwoorden zijn een goed voorbeeld. Met een halve zin en soms zelfs met een enkel woord, kunt u het hele spreekwoord voorspellen: ‘Zoals het klokje …’. ; ‘Boontje ……’.
Bij spreekwoorden en vaste uitdrukkingen heeft de ervaren liplezer daarom soms letterlijk aan een half woord genoeg. Maar ook bij andere zinnen kunt u gebruik maken van de regels van de taal. ‘Wat heb je gisteren ……?’ Door uw kennis van het Nederlands weet u dat het laatste woord een werkwoord moet zijn: … gedaan? ... gezien? … gekocht?
Door gebruik te maken van uw taalkennis, kunt u het aantal mogelijkheden terugbrengen van 50.000 naar misschien 4 of 5 woorden, en dat maakt het liplezen een stuk eenvoudiger.
Op de Liplezer CD-ROM oefent u om gebruik te maken van uw kennis van de taal. U oefent met spreekwoorden, onvolledige zinnen, en zinnen met 'gaten' waarbij u het ontbrekende woord moet invullen.
Klik op de witte pijl om de video te starten.
NB: zet het geluid op 0!