10. Geheugen
Liplezen doet een groot beroep op uw ‘werkgeheugen’, het geheugen dat u gebruikt voor het verwerken en begrijpen van alles dat u hoort of ziet. Het auditief werkgeheugen is direct gekoppeld aan het oor en lijkt bij goedhorende mensen speciaal ontworpen voor het verwerken van gesproken taal. Het visueel werkgeheugen dat direct gekoppeld is aan het oog, is daarvoor veel minder geschikt. Bij het liplezen kunt u daarom al heel snel het gevoel krijgen dat u de spreker niet bij kunt houden, omdat uw visueel werkgeheugen vol is of zelfs overloopt.
Voor zover we weten, hebben ervaren liplezers geen groter of beter functionerend visueel werkgeheugen. U kunt het werkgeheugen ook niet trainen om het sneller te latenwerken of om de capaciteit op te voeren. Wat ervaren liplezers wél doen: zij maken op een efficiëntere manier gebruik van de beperkte capaciteit van het visueel werkgeheugen. Daar hebben ze twee strategieën voor.
Ten eerste: tijdens het liplezen praten zij zachtjes voor zichzelf mee met de spreker, als een soort innerlijke echo. Ook al kunnen uw ogen het spreektempo niet bijhouden en geen woorden herkennen, uw mond kan dat vaak wel. Wanneer u een woord of een zinsdeel niet direct herkent, ‘neuriet’ u de ontbrekende woorden als het ware toch mee. Vaak zullen de ‘gaten’ in de zin zich dan vanzelf opvullen – niet omdat uw ogen de woorden alsnog herkennen, maar omdat u met uw taalkennis of uw kennis van het gespreksonderwerp een patroon herkent waardoor u de zin kunt afmaken. Ervaren liplezers gebruiken deze strategie ook om te controleren of ze de ander goed verstaan hebben: ze herhalen dan hardop en woordelijk wat ze hebben afgelezen. Zo nodig kan de spreker dan direct corrigeren: “Nee, ik zei ‘net goed, en niet ‘niet goed’.”
De tweede strategie waarmee ervaren liplezers het visueel werkgeheugen ontlasten, is door informatie zo snel mogelijk te verwerken. Ze blijven niet hangen op een woord of een zinsdeel dat ze niet herkend hebben en proberen niet om dat vast te houden in het werkgeheugen. In plaats daarvan gaan ze door met het verwerken van de binnenkomende beelden. Ze blijven dus niet hangen op een niet herkend woord, maar concentreren zich op de strekking van het grotere geheel door gebruik te maken van hun voorkennis van de situatie, de taal, de spreker, en het gespreksonderwerp.
In dit thema hebben we toch oefeningen opgenomen om het werkgeheugen te oefenen. De sprekers spellen woorden met het telefoonalfabet (A = Anton, B = Bernhard, C = Cornelis, enz.). U krijgt woorden aangeboden van 3, 4, en 5 letters. De bedoeling is dat u de woorden van het telefoonalfabet herkent en de letters combineert tot een woord. Daarbij kunt u twee strategieën gebruiken: u kunt het telefoonalfabet meespreken met de spreker (echoën) en pas aan het eind van het woord ‘vertalen’ in letters en een woord. Of u kunt de binnenkomende informatie onmiddellijk verwerken en combineren met uw voorkennis. U zet dan ieder telefoonwoord direct om in de juiste letter, en probeert met behulp van uw taalkennis te voorspellen welk woord er gezegd wordt.
Deze oefening is trouwens niet alleen geschikt om uw werkgeheugen te oefenen; u leert zo ook om het telefoonalfabet af te lezen. Wanneer uw gesprekspartner een naam of een woord zegt dat u niet kunt aflezen, dan lukt het misschien wel wanneer de spreker het woord voor u spelt met behulp van het telefoonalfabet.
Klik op de witte pijl om de video te starten NB: zet het geluid op 0!