1975 - 1999: Volkshogeschool Allardsoog

1975 - 1999: Volkshogeschool Allardsoog

bron: De Volkshogeschool in Nederland 1925-2010,  Maarten van der Linde, Johan Frieswijk, 2013

In 1932 werd in Bakkeveen, Friesland, de Vereniging tot Stichting van Volkshogescholen opgericht. De eerste volkshogeschool - met de naam Allardsoog - werd al snel een begrip in de wereld van onderwijs, volksontwikkeling en werkloosheidsbestrijding.

"Allardsoog werd vanaf 1975 het vormings- en trainingscentrum voor doven. Nieuwe banen werden gecreëerd speciaal voor het dovenwerk, met cursusleiders die ook zelf doof waren, zoals Tineke Strik en Karin van der Ree.

Allardsoog en de Dovenraad namen in 1976 het initiatief voor de 'Voorlichtingscommissie van de Nederlandse Dovenraad'. Deze commissie zette essentiële zaken op de politieke agenda, zoals erkenning van de Nederlandse Gebarentaal, opleiding en subsidiëring van doventolken, de teksttelefoon (in 1984 kwamen de eerste op de Nederlandse markt) en de ondertiteling van televisieprogramma's (teletekst werd in Nederland in 1980 geintroduceerd).
Als doelstelling van het volkshogeschoolwerk voor doven werd niet langer 'integratie' nagestreefd, maar 'participatie': deelname aan de samenleving met behoud van eigen identiteit. In de jaren tachtig vormde het dovenwerk ruim 25% van het totale werk van Allardsoog.

Anne Bouwmeester (zie aldaar) schreef in 1990: 'De volkshogeschool heeft aan het proces van bewustwording van doven een behoorlijk steentje bijgedragen. Vormingswerkers van de volkshogeschool hebben een cruciale rol gespeeld in het bijeenbrengen van doven en het begeleiden van het zoeken naar oplossingen, maar ook in het verleggen van de grenzen voor doven. Zij hebben blinde vlekken opgespoord en zijn bereid als praatpaal te fungeren. En, wat heel belangrijk is, ze hebben nieuwe doelgroepen binnen de dovenwereld aangeboord. Je ziet nu bijvoorbeeld dat dove homoseksuelen onderling in gesprek zijn, dat vrouwenclubs zich manifesteren en zich buigen over de rol van de dove vrouw, over hun rechten, de rolpatronen, over Open School-mogelijkheden. En je hebt nu ook doven die opeens ontdekken dat zij waarschijnlijk wel vreemde talen kunnen leren.'
Het dovenwerk kreeg een structurele plaats in de stafformatie van Allardsoog. In 1976 werd Wietze Venema aangesteld. Venema kwam uit het vormingswerk met werkende jongeren, maar besloot zich volledig in te werken en de gebarentaal te leren. Hij verbaasde zich over de toen nog levende opvatting dat gebarentaal slecht zou zijn voor de taalontwikkeling. HIj ontdekte dat het omgekeerde het geval was.

Venema werd in de vijfentwintig jaar dat hij op Allardsoog werkte, de spil van het cursuswerk met doven en hij zorgde ervoor dat dit steeds meer werd uitgevoerd samen met doven.
Venema bouwde de activiteiten uit tot een veelomvattend programma met circa tachtig cursussen per jaar.

Hij begon met toneelweken exclusief voor dove jongeren en kinderkampen, telkens met dove vrijwilligers.

De geest van democratisering en recht op een eigen identiteit drong door in het dovenwerk. Doven accepteerden niet langer dat horenden de dienst uitmaakten binnen de plaatselijke dovenverenigingen. Venema zette samen met de Dovenraad kadertrainingen op - een oude taak van de volkshogeschool - voor vrijwilligers en bestuurders van de tientallen plaatselijke verenigingen en stichtingenv oor dovenwelzijn. Dat was hard nodig want veel organisaties werden geleid door doven zonder bestuurlijke ervaring. En wie dat wel had, werd overvraagd. De cursussen voor kaderleden bestonden meestal uit zesl weekends per jaar.

Ook afdelingen van de Koninklijke Doven Sportbond en 'praat'groepen van dove vrouwen werden een doelgroep.

Uit cursussen voor dove homo's kwam Het Roze Gebaar voort, een belangenorganisatie voor dove homo's en lesbo's.

Alleenstaande doven, allochtone doven uit verschillende culturen, doven met een verstandelijke beperking, en dove ouderen, waaronder een Pension-In-Zicht cursus, werden bediend. Gemiddeld deden er honderd dove ouderen per jaar mee aan een dove ouderenweek.

Een groot succes waren vanaf 1981 de jaarlijkse thaterweken voor dove kinderne, geleid door dove mime-spelers als Jean Couprie, Wim Emmerik, of John van Gelder.

Voor deze cursussen werden op Allardsoog extra voorzieningen getroffen. Het licht werd aangepast om beter te kunnen liplezen, de televisie kreeg teletekst, er werden trilwekkers aangeschaft en een ringleiding werd aangelegd voor cursisten met een gehoorapparaat. De teksttelefoons werden uitgebreid met visicoms (een telefooninstallatie met toetsenbord en beeldscherm).

Voor groepen ouders met hun dove kind of kinderen was het internaatswerk van de volkshogeschool bij uitstek geschikt. Wietze Venema in 1989: 'Je bent heel erg onthand als je een doof kind krijgt, de communicatienood is gigantisch. Een doof kind heeft driemaal zo vaak en ook veel heviger een driftbui dan een horend kind. Sommige ouders zitten volledig aan de grond en schamen zich daarvoor. Hier durven ze te zeggen wat er mis ging. Ze merken dat ze niet zo machteloos hoeven te zijn en dat er perspectief in de communicatiemogelijkheden zit. Dat stimuleert enorm.'

Het dovenwerk groeide in de jaren tachtig explosief. Jaarlijks namen 500-700 mensen deel aan deze activiteiten. Elk doveninstituut had een afdeling of project gezinsbegeleiding. Venema legde contact met de maatschappelijk werkers die daar werkten. Bij de start en de afronding van een seizoen gezinsbegeleiding kwamen ouders, kinderen en begeleiders voor een weekend naar Allardsoog. Hij organiseerde ook bijscholing.

Vanaf 1985 kwam de groep van doofblinden in beeld, mensen die in een groot isolement leven. Venema zette voor deze groep in samenwerking met de Stichting Doofblinden trainingen op met als doel dat rond elk doofblinde een netwerk van vrijwilligers gevormd werd. Er kwamen ontmoetingsweken en communicatieweekends. Ook trainde hij tolkendoven die speciaal voor doofblinden werkten. In de kerstvakantie waren er bewegingsweken, waar de deelnemers konden kiezen uit trimmen in het bos, wandelen, paardijden, zwemmen, yoga of volksdansen met een speciale methodiek waarbij het ritme werd aangegeven door te knijpen in de hand.
De vomingsweken-op-de-tandem met de doofblinden waren tien jaar lang, van 1989 tot 1999, een unieke activiteiit in het volkshogeschoolwerk voor doven. Met gehuurde tandems en fietsen werd in de zomer een week door Nederland getrokken. Vrijwilligers werden vooraf getraind in het communiceren met een blinddoek op en oordoppen in. Op sommige dagen werd negentig kilometer afgelegd. Gelogeerd wed in NIVONhuizen, vormingsinternaten, broederschapshuizen en revalidatiecentra. Er werd wadgelopen, in zee gezwommen en met een vissersboot gevaren.

Het beleid van Erica Terpstra als staatsecretaris van VWS in het eerste kabinet Kok maakte een eind aan het volkshogeschoolwerk met doven, omdat werken met doelgroepen niet meer onder de subsidie viel. Activiteiten moesten kostendekkend zijn en dat werd te duur. Einde jaren negentig werd het dovenwerk afgebouwd. Enkele onderdelen werden overgenomen door regionale expertisecentra of door Vormingswerk voor Doven, een onderdeel van de stichting Maatschappelijke Dienstverleing voor Doven (Madido) die in 1990 was opgericht door de Dovenraad."