7. Woordritme
Ieder woord bestaat uit klinkers en medeklinkers, in een bepaalde volgorde: de lettergrepen. Ieder woord heeft ook een eigen ritme, een opeenvolging van onbeklemtoonde en beklemtoonde, korte of langere lettergrepen. Tafel: lang – kort. Lawaai: kort – lang. Telefoon: kort – kort – lang. Boekenkast: lang – kort – kort.
De ervaren liplezer kan het woordritme (bij sommige sprekers) aflezen aan het openen en sluiten van de mond, de gezichtsexpressie en de bewegingen van het hoofd. Bij andere sprekers is dat veel moeilijker: hele lettergrepen worden ‘ingeslikt’ en zijn ook voor de ervaren liplezer onzichtbaar. De spreker zegt ‘ammaal’ in plaats van ‘allemaal’, ‘iefal’ in plaats van ‘in ieder geval.
De ervaren liplezer probeert bij het aflezen van woorden gebruik te maken van het woordritme om woorden te herkennen. Als u een woord niet direct herkent, kunt u het woordritme nazeggen of natikken op het tafelblad (hard – zacht – zacht). In combinatie met het mondbeeld herkent u het woord dan misschien wel.
Het woordritme blijft bovendien lang hoorbaar. Zelfs wanneer u zó slechthorend bent dat u op het gehoor geen klanken meer kunt onderscheiden, dan kunt u misschien nog wel (iets van) het woordritme horen.
Bij deze oefening leert u om bij het liplezen gebruik te maken van het woordritme.